Wereldwijd leven ongeveer 1,2 miljard mensen in absolute armoede. Zij moeten iedere dag vechten voor hun leven. In ons deel van de wereld heeft vrijwel iedereen genoeg voedsel en andere basisbehoeften om niet dood te gaan. Maar de relatieve armoede stijgt, dat wil zeggen dat de inkomensverschillen toenemen. De rijken worden steeds rijker, de armen armer. In verschillende studies wordt aangetoond dat grote inkomensverschillen desastreus zijn voor een samenleving.
Steeds meer schrijnende armoede, ook in het rijke Westen
Foto: Eerlijke Foto ANP
Dit is een concept.
T
ot voor kort werden we ieder jaar rijker. Volgens een OESO-rapport van 2011 steeg tot de laatste crisis het reële, besteedbare inkomen met gemiddeld 1,7% per jaar. Maar in veel OESO-landen
steeg het inkomen van de rijkste 10% harder dan dat van de armste 10%, waardoor de inkomenskloof toenam.
De inkomensverschillen begonnen op te lopen in de jaren ’70 van de vorige eeuw. In Engeland en in de VS hebben ze inmiddels astronomische hoogtes bereikt. Vanaf de late jaren ’80 neemt de inkomenskloof vrijwel overal toe.
In januari 2013 presenteerde Oxfam Novib een rapport met de titel De prijs van ongelijkheid: hoe extremen in welvaart en inkomen ons allemaal schaden.
Ondanks de financiële crisis zijn de 100 rijkste mensen wereldwijd in 2012 nog rijker geworden. Alleen al in dat jaar hebben ze samen ruim 240 miljard dollar verdiend. Dat is volgens Oxfam Novib genoeg om 4 keer een einde te maken aan de extreme armoede in de wereld. Gezamenlijk hebben de 100 rijksten een vermogen van 1,9 biljoen (10 tot de 12e) dollar.
Wereldwijd heeft de bovenste 1% zijn inkomen in 20 jaar met 60% zien toenemen. De inkomensgroei is voor de allerrijkste 0,01% zelfs nog groter. Volgens Oxfam Novib is de groeiende inkomenskloof een globaal probeem. “In Engeland evolueert de ongelijkheid naar het niveau van de tijd van Charles Dickens. In China gaat 60% van het inkomen naar 10% van de bevolking. De ongelijkheid in Zuid-Afrika is vandaag groter dan aan het einde van de apartheid.”
De Amerikaanse sociaal geograaf David Harvey beschrijft dat in de VS het gedeelte van het nationaal inkomen dat naar de bovenste 1% van de bevolking gaat, verdubbeld is van 10 naar 20% in de laatste 30 jaar. Voor de allerrijkste 0,1% van de bevolking is het zelfs verdrievoudigd.
En voor de aller- allerrijkste 0,01% (ongeveer 16.000 huishoudens) is het verviervoudigd van iets meer dan 1% naar bijna 5%.
Dit betekent dat de onderste 99% van de bevolking een steeds kleinere portie van de koek krijgt.
David Harvey, A Companion to Marx’s Capital, Verso, 2010, p. 289-90
In de onderstaande grafiek gebaseerd op de cijfers van de economen Emmanuel Saez en Thomas Piketty is te zien hoe de rijkste 10% van de bevolking in de VS sinds de jaren ’70 een steeds groter deel van het nationale inkomen krijgt. Van 33% toen naar 50% in 2012.
De rest van de bevolking kreeg in dezelfde periode 17% minder, van 67% naar 50%.
Deel van het totale inkomen in de VS dat naar de top 10% gaat
Bron: Emmanuel Saez en Thomas Piketty
Bron: Emmanuel Saez en Thomas Piketty
In 1970 was het inkomen van een CEO 30 keer zo hoog als dat van zijn werknemer. Inmiddels verdient een bestuursvoorzitter in Amerika ongeveer 350 keer zoveel als de gemiddelde arbeider.
De verhouding van het salaris van de bestuursvoorzitters ten opzichte van hun werknemers is in 40 jaar tijd dus ruim 10 keer zo groot geworden. De arbeidsproductiviteit is in diezelfde jaren ruim verdubbeld. Van deze productiviteitsgroei hebben de werknemers vrijwel niks gekregen.
David Harvey, A Companion to Marx's Capital, p. 289-90
Inkomensongelijkheid in Nederland
Hoe is de situatie in Nederland? De journalist en schrijver Will Tinnenmans schrijft dat de bestuursvoorzitter van KPN in 2010 131 keer het salaris van een doorsneewerknemer verdiende. De baas van Unilever werd 114 keer dat salaris betaald. De beloning van 21 topbestuurders van de grootste bedrijven in Nederland steeg alleen al in 2010 met 16% t.o.v. 2009, naar gemiddeld 3,1 miljoen euro, blijkt uit onderzoek van De Volkskrant van 1 april 2011.
Zijn werknemers er ook zoveel op vooruit gegaan? Volgens het nieuwsbulletin van de Nederlandse Bank van 23 juli 2013 lag het reëel beschikbare inkomen van huishoudens in 2012 maar net iets hoger dan in 1997. De koopkracht per inwoner is in 15 jaar nagenoeg niet toegenomen.
Sinds 2010 is de situatie verergerd schrijft econoom Robin Fransman. De laatste drie jaar is de koopkracht met ruim 2% gedaald.
Volgens het CPB daalt de koopkracht alleen al in 2013 met 1,25%. Ook in 2014 zal de koopkracht dalen, voor het vijfde jaar op rij.
De inkomensverschillen nemen ook in Nederland steeds meer toe.
CPB Macro Economische Verkenningen 2014, p. 55,57
Maar volgens het Dutch Wealth Report 2013 van Van Lanschot Bankiers is de inkomenskloof in Nederland nog relatief klein. Wat volgens het rapport wel groot is, is het vermogensverschil.
De 1,2 % rijkste huishoudens van ons land bezitten samen 40% van het totale vermogen. Een jaar geleden was dit nog 1,3% die samen 39% van het particuliere vermogen bezat.
Ook deze trend is dus omhoog: de vermogensverschillen nemen toe.
Volgens de schrijvers van het rapport komt dit door het belastingstelsel. Vermogen wordt relatief mild belast, inkomen wordt progressief belast.
Van Lanschot Bankiers, Dutch Wealth Report 2012, 2013
Consequenties van ongelijkheid
Wat is er tegen deze toenemende ongelijkheid? Het IMF waarschuwt dat economische ongelijkheid gevaarlijk is, omdat er sociale onrust uit voortkomt, die totaal uit de hand kan lopen.
In de studie Inequality, Leverage and Crisis (2010) van twee economen van het IMF wordt betoogd dat de grote inkomensongelijkheid mede de oorzaak was van de crisis in 2008. De economische ongelijkheid staat het economisch herstel in de weg en als de inkomensverschillen niet snel kleiner worden, kunnen we wachten op de volgende crisis.
Oxfam Novib zet in het rapport De prijs van ongelijkheid: hoe extremen in welvaart en inkomen ons allemaal schaden ook een aantal nadelen op een rij. Grote inkomensverschillen zijn economisch inefficiënt. Als de onderste 90% van de bevolking minder te besteden heeft leidt dat tot vraaguitval. De automaker Henry Ford had dit aan het begin van de vorige eeuw al door. Hij verdubbelde de lonen van zijn werknemers zodat ook zij in staat zouden zijn de
De rijken creëren geen banen. De onderste 90% zijn de ware ‘job-creators’
auto’s, die ze zelf bouwden, te kopen. Het verhogen van de lonen leidt ertoe dat werknemers meer te besteden hebben. Dit helpt de economie vooruit. Meer recent heeft de ondernemer Nick Hanauer hier in zijn beroemde TED-speech aandacht voor gevraagd.
De top 10% besteedt maar een deel van zijn inkomen aan goederen. De onderste 90% geeft een veel groter deel van zijn inkomen uit. Hier moeten we het van hebben voor economische groei. Niet de top 10%, maar de onderste 90% zijn de ware ‘job-creators’.Geld is macht. Economische ongelijkheid is een bedreiging voor de democratie. De rijken beïnvloeden de regering door bijvoorbeeld te lobbyen en door donaties aan partijen. Met geld kan de top 10% de politieke besluitvorming in hun voordeel beslechten. In Engeland krijgt de regerende conservatieve partij meer dan de helft van zijn donaties van de financiële sector. De kans dat politieke beslissingen voor hen nadelig zullen zijn is daarmee nagenoeg nihil. President Roosevelt heeft ooit gezegd: “De politieke gelijkheid die we ooit hebben verworven, is betekenisloos tegenover economische ongelijkheid.”
Ten derde ondermijnen grote inkomensverschillen de cohesie in de samenleving. Als de elite steeds vaker privé allerlei diensten inkoopt, zoals scholing en zorg hebben ze minder interesse in publieke voorzieningen en zullen ze er alles aan doen om hun belastingafdracht daarvoor te beperken. De kwaliteit van de publieke diensten neemt daardoor af. Alleen kinderen van rijke ouders hebben toegang tot goede scholing, waardoor zij eerder een politieke- of andere machtspositie kunnen innemen dan kinderen uit arme gezinnen. Het verschil tussen arm en rijk zal daardoor bestendigen en steeds groter worden. De sociale mobiliteit neemt af. Het wordt steeds moeilijker om op te klimmen op de maatschappelijke ladder. Als je arm geboren wordt in een erg ongelijke samenleving zul je waarschijnlijk ook oud worden in armoede.
Ten vierde blijkt uit sociologisch onderzoek dat een hogere inkomensongelijkheid samenhangt met een lagere levensverwachting, meer analfabetisme, meer kindersterfte, meer geweld en criminaliteit, meer tienerzwangerschappen, meer obesitas, meer psychische en psychiatrische aandoeningen en meer verslavingen . De Britse epidemiologen Richard G. Wilkinson en Kate Picket hebben dit uitgebreid geanalyseerd in hun boek The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better (2009). Een grote ongelijkheid is niet alleen slecht voor de armen, maar ook voor de rijken. Rijke mensen zijn gelukkiger en gezonder als ze in een land wonen waar de inkomens niet al te ongelijk verdeeld zijn.
Een vijfde nadeel is evident: steeds grotere inkomensverschillen leiden uiteindelijk tot absolute armoede. Wat de rijken extra verdienen, moeten de armen inleveren. Mensen die op de ondergrens zitten, kunnen de touwtjes niet meer aan elkaar knopen. Ook in het rijke Westen wordt de bestaanszekerheid aangetast. In Griekenland bijvoorbeeld is de situatie ernstig. Mensen lijden honger.
Armoede in Nederland
Volgens het CBS en het SCP is de armoede in Nederland in 2012, net als in 2011, sterk toegenomen.
In 2012 bevonden zich 664 duizend huishoudens (9,4 procent van alle huishoudens) onder de lage-inkomensgrens.
Dat betekent een forse stijging ten opzichte van 2011 en 2010. Toen ging het om 575 duizend huishoudens (8,2 procent) en 514 duizend huishoudens (7,4 procent). In totaal moesten 1,329 miljoen mensen in 2012 rondkomen van een laag inkomen.
Het CBS bespreekt armoede aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling. De lage-inkomensgrens lag in 2012 op 990 euro netto voor een alleenstaande, 1350 euro netto voor een paar zonder kind en 1850 euro netto voor een paar met 2 kinderen.
Ruim 170 duizend huishoudens bevonden zich in 2012 ten minste vier jaar achtereen onder de lage-inkomensgrens, 17 duizend meer dan het jaar ervoor. Het aandeel huishoudens dat langdurig onder de lage-inkomensgrens verkeert, liep daarmee op van 2,4 procent tot 2,7 procent. Deze huishoudens kampen vaak met grote financiële problemen. De groep met weinig inkomen die zich genoodzaakt zag schulden te maken, groeide van ruim 5 procent in 2008 naar bijna 8 procent in 2013.
Sommige mensen belanden daardoor in een spiraal van armoede. Zij lopen het risico hun woning te verliezen.
Dakloosheid
Dakloosheid wordt vaak toegeschreven aan persoonskenmerken: psychische problemen, verslaving, etc. In de Nederlandse sociologische onderzoekstraditie wordt meestal geen relatie tussen langdurige armoede en dakloosheid gelegd. In de VS is dit onderzoek wel op gang gekomen. Daar is onderzoek gedaan, waarin is aangetoond dat er een verband is tussen de nieuwe groepen van daklozen (gezinnen, kinderen) en een toestand van langdurige armoede en verregaande bezuinigingen op de sociale voorzieningen. Op de lange duur heeft dit ertoe geleidt dat steeds meer mensen in de problemen kwamen en uiteindelijk dakloos zijn geraakt.
Jan Godschalk en Thaddeus Müller (red.), De samenleving onderzocht, sociologie in de jaren ’90 (1998), p. 189
In de VS is de hoeveelheid dak- en thuislozen inmiddels schrikbarend hoog. Tussen januari 2007 en december 2011 zijn daar 4 miljoen mensen hun huis kwijt geraakt en dakloos geworden.
Als de ontwikkeling in Nederland, waarin steeds meer mensen in langdurige armoede verkeren, niet snel wordt gestopt, gaan we dat land achterna.
Herverdeling via de belastingen?
De inkomensverschillen nemen toe. Maar daarvoor hebben we toch de herverdelende functie van de belastingheffing bedacht? We hebben een progressief belastingstelsel dat ervoor zorgt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Bij een stijging van het inkomen moet procentueel meer belasting betaald worden.
De hoogste inkomens dragen dus het meeste bij aan de schatkist, zodat onze collectieve voorzieningen kunnen worden betaald. De inkomensverschillen zouden hierdoor ook af moeten nemen. Maar is dat zo?
De belastingtarieven gaan omhoog als het inkomen stijgt.
De belastingmix in Nederland bestaat o.a. uit de inkomstenbelasting, de vermogensbelasting, de sociale premies, de zorgverzekering, de BTW en accijnzen, de milieubelasting en de vennootschapsbelasting. De sociale premies brengen het meeste geld binnen (36 %), dan volgen de BTW en accijnzen (32%), daarna komt pas de inkomstenbelasting (18%), dan de vennootschapsbelasting (8%) en de vermogensbelasting (5%).
Cijfers 2003, in Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 38.
Herverdeling via de inkomstenbelasting?
De inkomstenbelasting lijkt progressief. Er zijn vier schijven. Tot en met een inkomen van 19.645 euro geldt een belastingpercentage van 37%. Over de schijven 2 en 3, die lopen van 19.645 tot en met 55.991 euro, betaal je 42% belasting. Vanaf een inkomen van 55.992 euro moet 52% belasting betaald worden (tarieven 2013). Mensen die meer verdienen gaan over die extra euro’s extra belasting betalen. De belastingdruk, dat is de betaalde belasting afgezet tegen het brutoinkomen, neemt toe bij een hoger inkomen.
Belastingdruk = Betaalde belasting / Brutoinkomen * 100%
De rijken roepen ach en wee over de hoeveelheid belasting die ze moeten betalen. Zij moeten 52% betalen, terwijl de lagere inkomens maar 37% hoeven te betalen. Maar in feite betalen de hogere inkomens bij lange na geen 52% belasting over hun inkomen. Ten eerste betalen de rijksten over de eerste 55.000 euro van hun inkomen een lager percentage dan 52%, omdat dit gedeelte in de eerste drie lagere schijven verrekend wordt. Ten tweede gelden ook voor de bovenste inkomensklassen de heffingskortingen, zoals de arbeidskorting. Deze kortingen mogen in mindering gebracht worden op de te betalen belasting . De derde reden is dat de groep van de hogere inkomens het meest gebruik maakt van aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek en de pensioenpremieaftrek.
Aftrekposten leiden bij een progressief belastingtarief tot een groter belastingvoordeel naarmate mensen meer verdienen. Dit is het zogenaamde Mattheüsbeginsel: wie heeft zal nog meer krijgen (25:29). Een voorbeeld is de grootverdiener die een huis koopt van 800.000 euro en dat bedrag leent tegen 4,5% rente. Hij betaalt per jaar 36.000 euro rente. Omdat hij in de hoogste belastingschijf valt krijgt hij 18.720 euro belasting terug. Iemand met een modaal inkomen die een huis koopt van 200.000 euro en dit financiert met een lening van 4,5% betaalt 9.000 euro. Hij valt in de tweede of derde schijf van 42% en krijgt 3.780 euro terug.
De grootverdiener is zowel relatief (procentueel) als absoluut (in euro’s) in het voordeel.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 273.
In ons belastingstelsel geldt het Mattheüsbeginsel: wie heeft zal nog meer krijgen (25:29)
Het aftrekbaar bedrag en dus de belastingteruggave is voor de bovenste inkomensgroepen veel groter dan voor de lagere inkomensgroepen. De bovenste inkomensgroep verdient 25% van het totale bruto-inkomen, maar geniet 31% van de totale hypotheekrenteaftrek. Voor de pensioenpremieaftrek is dit nog meer. De bovenste inkomensgroep heeft maar liefst 42% van de pensioenpremieaftrek. Omdat deze groep te maken heeft met de hoogste tariefpercentages zijn de belastingvoordelen nog veel schever verdeeld.Het belastingvoordeel voor eigenwoningbezitters en pensioenspaarders is te beschouwen als een subsidie. Door het progressieve tarief is de belastingbesparing per afgetrokken euro hypotheekrente of pensioenpremie groter naarmate het inkomen hoger is. De rijken hebben meestal grotere huizen met hogere hypotheken en ook hogere pensioenen.
Daarom profiteren zij het meest van deze fiscale subsidie.
Doordat de welgestelden meer gebruik maken van de aftrekposten wordt het progressieve karakter van de inkomstenbelasting behoorlijk afgezwakt.
Er is nog een ander voordeel bij pensioensparen. Men mag het gespaarde geld tegen een hoog tarief aftrekken (gemiddeld 45%), terwijl de pensioenpremie bij uitkering maar voor een laag tarief wordt belast (gemiddeld 25%). Ook dit voordeeltje komt vooral ten goede aan de hogere inkomens omdat zij de hoogste pensioenen hebben.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 90.
Herverdeling via de overige belastingen?
Hoe zit het met de andere belastingen? Wat betreft de sociale premies wordt er een vast tarief van 31,7% premie volksverzekering (AOW, ANW en AWBZ) geheven over de eerste 30.631 euro inkomen.
Over elke euro die iemand meer verdient, hoeft hij geen sociale verzekeringspremie te betalen. Dit maakt deze belasting degressief. Hoe meer je verdient, hoe minder je betaalt.
Voor 65-plussers geldt het lage tarief van 13,8%.
Hetzelfde patroon geldt voor de Zorgverzekering. De belastingdienst heft 6,5% ZVW-premie over de eerste 30.015 euro van het inkomen. Daarnaast betaalt iedereen een nominale premie van plusminus 1000 euro per jaar. Hier geldt wel een tegemoetkoming voor de lagere inkomensgroepen in de vorm van een zorgtoeslag, maar ondanks dat blijft de ZVW toch een fors degressief karakter houden, schrijft de econome en CPB-medewerker Marloes de Graaf die onderzoek heeft gedaan naar de tegenwerkende krachten van nivellering in het belastingstelsel.
Belasting op vermogen en die op winsten uit aanmerkelijk belang zijn ook niet progressief.
Ze hebben een vlaktaks van respectievelijk 30% en 25%. De vermogensbelasting van 30% wordt geheven over een verondersteld positief rendement van 4% (= 1,2% belasting over het vermogen). Het zou veel eerlijker zijn om het werkelijk behaalde rendement te belasten en niet het fictieve.
De drukverdeling van de vermogensrendementsheffing is degressief. Degene die het meeste rendement behaalt, betaalt de minste belasting. Veel eerlijker zou het zijn de werkelijke winst samen met het inkomen uit arbeid te belasten tegen een progressief tarief.
Aanmerkelijk belang is het bezit van ten minste 5% van de aandelen in een vennootschap.
De sociale verzekeringspremie is een degressieve belasting: hoe meer je verdient, hoe minder je betaalt.
Nu betalen de spaarder met een rente van 2% en de belegger die misschien wel 10% rendement behaald heeft, evenveel. Hoe hoger het werkelijke rendement hoe lager de effectieve belastingdruk uitpakt. Dit is dus zeker geen heffing naar draagkracht.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 81-2.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 185.
En de indirecte belastingen zoals de BTW en de accijnzen dan, zijn dat herverdelende belastingen? Nee, de BTW en de accijnzen werken juist sterk degressief uit.
Mensen met een lager inkomen kunnen minder sparen en zullen dus een groter deel van hun budget kwijt zijn aan consumptie waardoor de belastingdruk toeneemt. Er is nog iets opmerkelijks aan de BTW: iedereen in de commerciële sector betaalt BTW. Behalve de financiële instellingen, die hoeven geen BTW te betalen over hun transacties. Dit is vreemd omdat juist hier het meeste geld omgaat. Oxfam Novib heeft voorgesteld om een Robin Hood Tax in te voeren, een belasting van 0,05 % over alle financiële transacties. Als dit alleen al in Europa wordt ingevoerd, zou een bedrag van 200 miljard opgehaald kunnen worden.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 49.
De belastingdruk voor hoge en lage inkomens ontlopen elkaar niet veel.
Dan is er nog de milieubelasting. Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor de BTW en de accijnzen. Ook deze belasting heeft een degressieve uitwerking. Daarnaast zit er nog een oneerlijk aspect aan deze belasting. Iedereen betaalt 15 cent per kuub aardgas, behalve de grootverbruikers, die betalen 0,77 cent per kuub, eentwintigste van het tarief voor kleinverbruikers.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 305-6.
Als we alles op een rijtje zetten is duidelijk dat het nogal tegenvalt met het progressieve herverdelende karakter van het belastingstelsel. De belastingdruk voor hoge en lage inkomens ontlopen elkaar niet veel, schrijft de econoom Flip de Kam. “De tamelijk scherpe progressie van de inkomensheffing wordt kennelijk voor een belangrijk deel geneutraliseerd door de degressieve drukverdeling van de sociale premies en de kostprijsverhogende belastingen.”
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 54.
Marloes de Graaf trekt dezelfde conclusie in haar artikel De tegenwerkende krachten in inkomensherverdeling: “De herverdelende werking van de progressieve inkomstenbelasting wordt (...) ondergraven door aftrekposten in de inkomensbelasting zelf en niet-progressieve of zelfs regressieve sociale zekerheidsbijdragen, ziektekostenpremies en BTW”.
Het belastingstelsel maakt de inkomensverschillen dus helemaal niet kleiner.
Belastingherzieningen in het voordeel van de rijken
Tot de jaren ‘80 hadden we wel een herverdelend belastingstelsel dat de inkomensverschillen kleiner maakte. De belastingherzieningen van de laatste 30 jaar zijn er telkens op gericht geweest dat van hogere inkomens steeds minder belasting geheven werd en van lagere inkomens steeds meer. “Van de belastingherzieningen in 1990 en 2001 hebben de hoogste inkomensgroepen in guldens en ook in procenten het meest geprofiteerd”, schrijft Flip de Kam.
Het belastingstelsel werd de afgelopen jaren alsmaar minder progressief.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 271, z.o. p. 136.
De toptarieven van de inkomstenbelasting zijn bijvoorbeeld telkens verlaagd. In de jaren ’60-‘80 gold een toptarief van 72%. In 1990 is dat verlaagd naar 60% en sinds 2001 is het 52%.
De grootverdieners hoeven dus veel minder belasting te betalen dan voorheen. De CEO van Numico bijvoorbeeld verdiende in 2005 bijna 11 miljoen bruto. Hij hoeft nu maar liefst 2 miljoen minder belasting te betalen dan in de jaren ’80.
In de VS zie je dezelfde trend maar dan nog extremer. Daar zijn de toptarieven verlaagd van 90% in de jaren ’50, naar 70% in de jaren ’70, naar 35% nu.
20% van 10.000.000 euro (ik ga ervan uit dat er aftrekposten zijn van plm. 1.000.000 euro).
De laatste jaren is de inkomstenbelasting telkens verlaagd, terwijl de BTW steeds verder werd verhoogd. Dit betekent dat een progressieve herverdelende belasting wordt omgeruild voor een belasting met een degressief karakter. Dit is in het nadeel van de lagere inkomens, terwijl de hogere inkomens erop vooruit gaan.
De winst uit vermogen moest vroeger bij het inkomen worden opgeteld en dus gold ook voor de vermogensbelasting een progressief tarief. Nu is dat niet meer zo. In 2001 is het boxenstelsel ingevoerd. Voor box 1 waar de inkomstenbelasting in zit, geldt een progressief tarief. Voor de overige boxen geldt dit niet, daar wordt een vlaktaks gerekend. Diegenen met hoge winsten uit vermogen hoeven nu dus veel minder belasting te betalen dan 30 jaar geleden. Door de invoering van het boxenstelsel is ook een deel van de progressiewerking van de belastingheffing verloren gegaan.
Stel dat iemand 40.000 euro bruto verdient en een inkomen uit vermogen heeft van 5.000 euro. Bij het stelsel dat tot 2001 gold, werd belasting betaald over een belastbaar inkomen van 45.000 euro. Tot plm. 20.000 euro betaalt hij 37% belasting (7.400). Over de overige 25.000 euro betaalt hij 42% belasting (10.500). Dat is samen 17.900 euro. Nu het boxenstelsel is ingevoerd betaalt hij 37% over de eerste 20.000 (7.400), 42% over de rest van zijn loon (8.400). Over het inkomen uit vermogen is 1.500 euro verschuldigd (30% x 5.000). Dat is samen 17.300. Onder het boxenstelsel betaalt hij dus 600 euro minder belasting.
Als de nieuwe belastingplannen doorgaan waarin men de inkomstenbelasting nog verder wil verlagen en de BTW opnieuw wil verhogen, zal het herverdelend karakter van het belastingstelsel nog verder afnemen en zal de belastingdruk voor lagere inkomens zelfs groter worden dan voor de hogere inkomens.
Wat is de motivatie van deze belastinghervormingen? Waarom wordt het belastingstelsel steeds minder progressief? Terwijl men vroeger dacht dat herverdeling een goed idee was, gaat men er nu van uit dat progressieve belasting extra inspanningen zou ontmoedigen en dus nadelig zou zijn voor de economische groei.
Ondanks dat wordt in de rekenmodellen van het CPB bijvoorbeeld het ontmoedigingseffect van progressieve belasting zwaar aangezet.
Door de belastinghervormers wordt ook nog een ander argument gebruikt. Progressieve belasting zou de prikkels voor belastingontduiking versterken. Dit is een vreemd argument. Belastingontduiking moet je bestrijden door vermindering van het aantal aftrekposten en versterking van de controle, niet door de tarieven te verlagen.
Het ontmoedigingseffect van progressieve belasting is nooit aangetoond
Mensen zouden bij oplopende tarieven geneigd zijn zich niet ten volle in te zetten om hogerop te komen en ze zouden misschien minder uren gaan werken. Maar volgens Flip de Kam is dit nooit aangetoond.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 264.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 275.
Vennootschapsbelasting
Nog een ander belangrijk onderdeel van de belastingmix heeft opmerkelijke herzieningen ondergaan. De belasting die grote bedrijven moeten betalen, de vennootschapsbelasting, is de afgelopen jaren telkens verder gedaald. In de jaren ’50 tot en met ’80 was de winstbelasting 48%.
Zijn dit geen vreemde ontwikkelingen? Grote bedrijven maken over het algemeen veel winst. De schatkist kan elke belastingcent gebruiken. Waarom zou je dan de tarieven verlagen? Volgens Flip de Kam is een belangrijke verklaring hiervoor de toenemende belastingconcurrentie die landen elkaar aandoen. “Nederland wil bij deze race tot the bottom niet achterblijven, uit vrees de gunst van het internationale grootkapitaal te verspelen”.
Als de vennootschapsbelasting naar beneden gaat, gaat de belasting voor particulieren omhoog
Tot 2006 was het tarief nog 30% en nu is het gedaald naar 25,5%. Over financieringswinsten hoeven bedrijven sinds 2007 nog maar 5% vennootschapsbelasting te betalen.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 194-5.
Flip de Kam, Wie betaalt de staat?, p. 21.
Door deze tariefsverlaging bevoordeelt Nederland zijn eigen multinationale ondernemingen, uit angst dat ze anders naar het buitenland vertrekken. Tegelijkertijd is het de bedoeling andere grote bedrijven naar ons land toe te lokken. Alles dus voor de economische groei.
Voor multinationals is het makkelijk om winst door te sluizen van het ene land naar het andere.
Ons belastingstelsel kent veel ‘loopholes’ en de grote jongens weten ze allemaal te vinden
Net als water stroomt de winst naar de landen waar de tarieven het laagst zijn. Uitgaven worden juist opgevoerd waar de tarieven het hoogst zijn zodat de aftrekbare belasting het hoogst is. De uitzending van Zembla Nederland Belastingparadijs laat zien dat Nederland voorop loopt om het de grote bedrijven naar de zin te maken.
Door de steeds lagere tarieven trekt ons land allerlei ‘brievenbusmaatschappijen’ aan. Dat zijn dochterondernemingen van grote bedrijven elders die hier alleen maar een piepklein kantoortje openen om de winst naartoe over te boeken.Volgens econoom en politicus Paul Tang in de NRC van 23.10.2009 is Nederland een luilekkerland voor multinationals.
De grote internationale bedrijven in ons land zoals Philips en Shell betalen vrijwel geen vennootschapsbelasting. Ze maken gebruik van verlaagde tarieven, hoge aftrekposten, schuiven winsten door. De mogelijkheden zijn eindeloos. Ons belastingstelsel kent veel ‘loopholes’ en de grote jongens weten ze allemaal te vinden. Over het restant winst wat er dan nog overblijft worden individuele gunstige afspraken met de belastingdienst gemaakt. Dit alles leidt ertoe dat de vennootschapsbelasting voor deze bedrijven zo goed als 0 is.
Als de opbrengsten uit de vennootschapsbelasting jaar op jaar naar beneden gaan, zal de opbrengst uit de andere belastingen omhoog moeten om toch aan het noodzakelijke bedrag te komen dat nodig is voor onze collectieve voorzieningen. Particulieren moeten dan meer belasting gaan betalen. Een ongelukkige ontwikkeling in een tijd dat multinationals zwemmen in het geld en de gewone burger het financieel juist steeds moeilijker krijgt.
De belastingwijzigingen van de laatste 30 jaar lopen parallel aan de opkomst van het neoliberale gedachtengoed. Bedrijven en grootverdieners moeten ontzien worden, zodat zij banen en economische groei creëren voor de burgers. Geld zou van hoog naar laag stromen, want het zijn de rijken die nieuwe banen creëren, zo wordt gedacht. Maar dit is een mythe.
De inkomensverschillen worden alleen maar groter.
De belastingen hebben nog nauwelijks een herverdelend karakter. Door de stelselwijzigingen van de laatste jaren worden bestaande inkomensverschillen in tact gelaten en soms zelfs verder vergroot.
Als overheden het werkelijk zouden menen met armoedebestrijding, kunnen ze morgen al een belangrijke slag maken. In belastingparadijzen wordt naar schatting 32 biljoen dollar, ofwel 1/3 van het wereldwijde vermogen geconcentreerd. Door deze routes voor belastingontwijking af te breken zou 189 miljard aan extra belastinginkomsten kunnen worden gegenereerd.
Dat is meer dan genoeg om de wereldwijde armoede te beëindigen.
Schrijf een reactie